Beste lezer,

Als Nederlandse radiotherapie community zijn we redelijk uniek waar het op het delen van informatie aankomt. Deze uitwisseling stelt alle partners in staat om sneller innovaties in de klinische praktijk te brengen en het vakgebied daarmee op de kaart te zetten.

Wij hechten veel waarde aan de samenwerking met onze klanten. Daarbij hoort wat ons betreft ook het uitwisselen van ervaringen. Jullie ervaringen, onze oplossingen en de laatste ontwikkelingen in ons vakgebied komen in deze nieuwsbrief samen.

Wilt u hier ook iets in kwijt? Neem dan contact op met Niels Wijdogen, Managing Director Varian Nederland: [email protected] of mobiel: +31 6-11 10 98 21.

Onderzoek als motor voor klinische innovaties in de radiotherapie

Niels Wijdogen, Managing Director Varian Nederland

Deze nieuwsbrief is volledig gewijd aan het thema Onderzoek en Innovatie. Omdat dit centraal staat in alles wat we doen en omdat we ervan overtuigd zijn dat voortdurende innovatie de sleutel is tot het verbeteren van de overlevingskansen en de kwaliteit van leven van kankerpatiënten wereldwijd.

Een belangrijke ontwikkeling binnen ons vakgebied is de integratie van ademhalingscontrole technieken, ook wel bekend als "breath motion management." Ademhalingsbewegingen vormen een aanzienlijke uitdaging bij de bestraling van tumoren in gebieden zoals de borst, longen of buik. Dankzij baanbrekend onderzoek en technologische innovaties is het steeds beter mogelijk om rekening te houden met deze bewegingen en hen te monitoren.

In deze nieuwsbrief tref je een interview aan met Arjan Bel en Irma van Dijk van Amsterdam UMC, twee aanjagers van research op het gebied van Breathing Management for Radiotherapy and Imaging. Zij leggen uit welke initiatieven zij in dit veld nemen en waar hun onderzoek op dit moment staat.

Nu online adaptieve radiotherapie de standaard lijkt te worden, groeit ook het onderzoek naar de hiermee te behandelen doelgebieden. Medisch Spectrum Twente was in 2020 koploper met de introductie van oART voor prostaatkanker patiënten en hoopt ook als eerste in Nederland deze vorm van radiotherapie aan te kunnen gaan bieden aan endometriumcarcinoom patiënten die postoperatieve radiotherapie ondergaan. Liselotte ten Asbroek vertelt in deze nieuwsbrief over haar Master Thesis die ten grondslag ligt aan deze mooie uitkomst. Geweldig te zien hoe zij laat zien welke ontwikkelingsruimte er is voor haar beroepsgroep!

Stijn van de Schoot, klinisch fysicus bij Erasmus MC, neemt u tenslotte mee in de onlangs gepubliceerde uitkomsten van hun 2e onderzoek naar HyperSight. Hoe is dit onderzoek tot stand gekomen, welke uitdagingen kwamen zij tegen en hoe vertalen zij de vergaarde inzichten naar klinische toepassingen?

Maar eerst geef ik het woord aan Phil Koken, initiator en voorzitter van VaBeNe, de bijeenkomst van Nederlandse en Belgische Varian gebruikers. We spreken hem over het succes van deze bijeenkomst en het nut van gebruikersbijeenkomsten in het algemeen. Onze dank voor het feit dat hij deze kartrekkersrol al 27 jaar op zijn schouders neemt!

Ik wens jullie weer veel leesplezier toe!

VaBeNe en het nut van gebruikersbijeenkomsten

Een interview met Phil Koken, klinisch fysicus Amsterdam UMC en initiator, voorzitter van VaBeNe, de bijeenkomst van Nederlandse en Belgische Varian gebruikers, over VaBeNe en het nut van gebruikersbijeenkomsten.

Phil, jij hebt 27 jaar geleden de VaBeNe usermeeting in het leven geroepen. Wat inspireerde je destijds om deze usermeeting voor gebruikers van Varian oplossingen te starten?

Ik woonde in april 1997 in Zwitserland een cursus over CadPlan, de voorloper van Eclipse, bij en ervaarde een enorme interactie tussen de internationale deelnemers. Ik werd me daar bewust van de enorme waarde van de uitwisseling van gebruikerservaringen, waarmee het idee van een CadPlan gebruikersbijeenkomst geboren werd.

VaBeNe, de bijeenkomst van Nederlandse en Belgische Varian gebruikers, is eigenlijk ontstaan uit de samensmelting van deze CadPlan user group en de Varis user group. Deze laatste is min of meer gelijktijdig maar separaat gestart. CadPlan draaide aanvankelijk op Unix en Varis op Windows. Rond 2001 werd CadPlan vervangen door Eclipse én tegelijkertijd de overstap gemaakt naar Windows. Hiermee ontstond een overlap tussen de twee user groups, wat de organisatoren in 2006 deed besluiten om de user groups samen te voegen tot één gebruikersbijeenkomst, VaBeNe, met een eigen logo en list server.

Hoeveel deelnemers telt de VaBeNe organisatie op dit moment?

Meer dan 100 deelnemers, afkomstig van 19 radiotherapie afdelingen in Nederland en België. Een bijeenkomst wordt nu gemiddeld door zo’n 35 tot 40 leden bijgewoond. Er hebben in de afgelopen 25 jaar zo’n 60 bijeenkomsten plaatsgevonden.

Wat zijn de primaire doelstellingen van deze meetings?

Het principe van onze gebruikersbijeenkomst is heel simpel en waarschijnlijk de basisgedachte achter gebruikersbijeenkomsten in het algemeen: ‘1+1 is meer dan 2’ of ‘twee weten meer dan één’. Kennis delen is kennis vermenigvuldigen. De VaBeNe leden werken met dezelfde producten en oplossingen, hebben veelal gelijksoortige vragen en lopen tegen vergelijkbare uitdagingen aan. Met het delen van kennis en ervaringen brengen we elkaar én samen het radiotherapie vakgebied verder.

3490_kennisdeling.png

Waar vinden de bijeenkomsten plaats?

De bijeenkomsten vinden per toerbeurt op één van de deelnemende afdelingen plaats. Aansluitend op de officiële agenda biedt de gastlocatie vaak ook een rondleiding op hun radiotherapie afdeling aan. Hiermee krijgen de deelnemers een inkijkje in de ‘keuken’ van hun collega’s.

Welke criteria worden gebruikt om onderwerpen en sprekers voor de meetings te selecteren?

De inhoud van de agenda vult zich vaak eigenlijk vanzelf met input en bijdragen vanuit de deelnemers zelf.
De agenda wordt standaard afgesloten met een ‘rondje plein’. Daarin geven alle aanwezige zorgorganisaties een update over de zaken die op dat moment hun aandacht hebben. Daarmee weet men van elkaar waar men staat in implementaties en upgrade trajecten. Als je weet dat andere organisaties je in bijvoorbeeld implementatietrajecten voor zijn gegaan, kun je hier je voordeel mee doen.


Welke rol speelt Varian zelf in deze meetings?

In het verleden nam Varian zelf als leverancier maar beperkt deel aan de bijeenkomsten. Inmiddels zijn zij een volwaardige deelnemer. Zij leveren, veelal op verzoek vanuit de deelnemers, een bijdrage aan het programma in de vorm van bijvoorbeeld road map presentaties.

Wordt er met de aanwezigheid van Varian zelf wel kritische feedback door de gebruikers gedeeld?

Iedereen woont de bijeenkomst met hetzelfde doel bij: de klinische implementaties van Varian innovaties optimaliseren en verbeteren. Alle deelnemers, waaronder ook de deelnemers van Varian, realiseren zich dat hiervoor ook, en wellicht juist, kritische feedback nodig is. De sfeer en onderlinge relaties in de bijeenkomsten zijn goed genoeg om ook kritische ervaringen te delen.

De VaBeNe leden realiseren zich ook dat een gedeelde, positieve én negatieve, feedback meer gewicht in de schaal legt. Wanneer meerdere zorgorganisaties als groep eenzelfde verbeteringssuggestie over producten en/of functionaliteiten aan een leverancier als Varian aanreiken, is de kans dat dit door hen opgepakt wordt, vele malen groter. We proberen dit dan ook via MyVarian, een online kenniscentrum voor Varian gebruikers met product-, educatie en marketinginformatie, concreet vorm te geven. In de praktijk blijkt het echter vaak toch nog een uitdaging om groepsgewijs i.p.v. individueel verbeteringen aan te dragen. Dit vereist uiteraard ook een zekere discipline vanuit de individuele zorgorganisaties.

Heb je het gevoel dat deze input ook daadwerkelijk zijn weg vindt naar Varian?

Jazeker, zo ben ik zelf al meerdere malen door Varian betrokken bij de ontwikkeling van (usability testen voor) nieuwe software, zoals bijvoorbeeld Carepaths. Dit deed me overigens ook inzien hoeveel tijd er over dit soort ontwikkelingen heen gaat. Als gebruiker ben je je er niet altijd van bewust welke goedkeuringsprocessen nieuwe productontwikkelingen en -updates moeten doorlopen.

Hoe heeft de usermeeting zich in de loop der tijd ontwikkeld?

Ik zie dat het aandeel van IT gerelateerde zaken steeds groter wordt. We zien nu onderwerpen als Cybersecurity op de agenda komen en de digitale workflow in combinatie met AI (Artificial Intelligence) is niet meer weg te denken.

Voorzie je nog veranderingen in de samenstelling van de meetings?

De VaBeNe bijeenkomst wordt goed bezocht door klinisch fysici, laboranten en een kleine groep functioneel beheerders. De groep radiotherapeut-oncologen is helaas nog wat ondervertegenwoordigd. Jammer want zij hebben waardevolle input in te brengen op onderwerpen als bijvoorbeeld de digitale workflow. Zij zijn degenen die doelgebieden intekenen en beoordelen. Hoe beoordelen zij de AI-functionaliteiten, welke zaken zien ze graag uit handen genomen worden? Het feit dat deze collega’s hun eigen specialisaties hebben, maakt het wel lastiger om deze groep naar onze bijeenkomsten te trekken. De inhoud van de agenda moet immers wel op hun specialisatie aansluiten. Ik zie het als een uitdaging om ook deze collega’s met een inhoudelijk boeiende agenda in de toekomst te verwelkomen!

Tenslotte, hoe kunnen toekomstige of bestaande Varian gebruikers zich aanmelden voor deze bijeenkomsten?

Dat kan rechtstreeks via mij. Ze kunnen mij bereiken op mijn emailadres: [email protected]

Online Adaptive Radiotherapy for Endometrical Cancer Patients

Een interview met Liselotte ten Asbroek, Senior Radiotherapeutisch Laborant bij Medisch Spectrum Twente over de door haar uitgevoerde master thesis Online adaptive radiotherapy for endometrial cancer patients 

Liselotte, jij bent Senior RTT bij Medisch Spectrum Twente (MST) en hebt voor je Master’s degree in Medical Imaging and Radiation Oncology een retrospectieve studie uitgevoerd inzake online adaptieve radiotherapie (OART) voor patiënten met een endometriumcarcinoom die postoperatieve radiotherapie ondergaan.

Het doel van deze studie was om retrospectief in een emulator de haalbaarheid van OART bij deze patiënten te bepalen. Daarnaast werd onderzocht of OART toegevoegde waarde heeft en dosimetrische voordelen biedt in vergelijking met de Image-guided radiation therapy (IGRT) workflow.

Waarom heb je je voor de studie specifiek op deze groep (patiënten met een endometriumcarcinoom die postoperatieve radiotherapie ondergaan) gericht?


Bij MST bestralen wij bijna alle zogenaamde ‘onderbuik’ patiënten adaptief, met uitzondering van patiënten die postoperatief bestraald dienen te worden.

Het te bestralen doelgebied bij patiënten met een endometriumcarcinoom is in het bijzonder uitdagend aangezien het een lang bestralingsveld betreft en het doelorgaan waar de primaire tumor zich bevond niet meer in het lichaam aanwezig is. Dit zorgt vaak voor moeilijkheden bij het matchen van de cone beam CT (CBCT) in de IGRT workflow.

Door variaties in de vulling van omliggende organen, zoals rectum en blaas, kunnen er van dag tot dag aanzienlijke variaties in het doelgebied optreden. Om voor deze variaties te corrigeren, worden CTV (Clinical Target Volume) - PTV (Planning Target Volume) marges gebruikt, wat resulteert in een aanzienlijke hoge dosis voor de omliggende risico organen (Organs at Risk - OAR's). OART kan worden gebruikt om te corrigeren voor deze dagelijkse variaties.

Als vertrekpunt is een retrospectief onderzoek, met de hulp van de emulator, naar de haalbaarheid en toegevoegde waarde van online adaptieve radiotherapie voor deze specifieke groep patiënten dan ook erg waardevol.

Liselotte ten AsbroekLiselotte ten Asbroek, Senior Radiotherapeutisch laborant afdeling radiotherapie Medisch Spectrum Twente

Waarin verschilt een bestraling voor postoperatieve patiënten van de OART behandelingen die jullie nu uitvoeren in MST?

Je bestraalt in dit geval het operatiegebied en de omliggende kliergebieden. De arts (radiotherapeut-oncoloog) tekent het te bestralen doelgebied in en het is aan ons, radiotherapeutisch laboranten, om dagelijks hetzelfde gebied te reproduceren. Bij de andere doelgebieden bestraal je een orgaan, wat de controle van het CTV op de versneller eenvoudiger maakt voor de MBB’ers (Medisch Beeldvormings- en Bestralingsdeskundigen). Het definiëren en controleren van de intekeningen van een operatiegebied is anders. Dit vereist dus ook andere, voor ons nieuwe, anatomische kennis.

In de studie zijn twintig patiënten geïncludeerd. Hoe beïnvloedt dit aantal de representativiteit van de onderzoeksresultaten. 

Ik heb eerst berekend hoeveel data het onderzoek nodig had om de uitkomsten representatief te laten zijn (een zogenaamde power berekening). Dit betrof 54 OART-fracties. Met de 100 door ons verrichte fracties (20 patiënten maal 5 fracties per patiënt) voldeden we ruimschoots aan dit criterium en zijn de uitkomsten betrouwbaar en representatief voor een grote groep. 

Kun je wat meer vertellen over de door jou gehanteerde onderzoeksmethoden? 

Voor de studie zijn CBCT's gebruikt van patiënten die tussen januari 2022 en december 2023 in MST een postoperatieve bestraling voor een endometrium carcinoom hadden ondergaan. Per geïncludeerde patiënt werden vijf CBCT's (in elke bestralingsweek één, op verschillende dagen in de week) in de emulator geladen. Hiermee hebben we getracht alle variaties maximaal mee te nemen in de metingen.

In deze emulator werd een OART-workflow gesimuleerd. Daarbij werden de duur van de OART-workflow en het aantal aanpassingen van het gepropageerde CTV gemeten. Tot slot werd de dosis in het PTV en de OAR’s met de OART-workflow vergeleken met de dosis in het PTV en OAR's met de IGRT-workflow.

Wat waren de grootste technische uitdagingen bij de implementatie van OART in dit onderzoek, en hoe ben je met deze uitdagingen omgegaan?

De grootste uitdaging lag in de beeldkwaliteit van de CBCT's. Het betrof retrospectief onderzoek, waardoor ik afhankelijk was van de op TrueBeam gemaakte CBCT's. De beelden van patienten met een hele hoge BMI, heupprotheses of een afwijkende anatomie waren niet altijd van voldoende kwaliteit en vielen daarom af voor dit onderzoek.


Daarnaast konden patiënten waarvan het doelgebied te groot was ook niet geïncludeerd worden. In die gevallen was het PTV niet volledig afgebeeld op de CBCT, wat de beelden ongeschikt maakt voor gebruik.

Als deze beelden een betere beeldkwaliteit hadden gehad, hadden we meer (circa 13 extra) patiënten kunnen includeren.

Wat waren de gehanteerde haalbaarheidscriteria?

Qua haalbaarheid voor de OART-workflow hebben we vooraf de volgende criteria vastgesteld:

  • De behandeling neemt maximaal 30 minuten in beslag. Deze tijdsduur is vastgesteld op basis van de belastbaarheid van onze toestellen én de kans op anatomieveranderingen bij de patiënt (denk onder meer aan het vullen van de blaas);
  • De PTV-dekking is gelijk of groter dan de PTV-dekking met de IGRT-workflow;
  • De dosis in de OAR’s is gelijk of minder groot dan met de IGRT-workflow (een afname van de dosis in de OAR’s mag niet verwacht worden omdat de marges bij dit onderzoek nog niet verkleind zijn).


Wat zijn de belangrijkste onderzoeksuitkomsten?

Gemiddeld duurde de OART-workflow 8 minuten (SD 39 seconden). Vergeleken met de IGRT-workflow duurt de OART-workflow 3 minuten en 30 seconden langer.

In totaal werden 100 OART-fracties gesimuleerd. Het CTV werd aangepast in 22 van de 100 fracties. Ten aanzien van de geleverde PTV-dosis: deze nam voor elke fractie toe voor het adaptieve plan (gemiddeld 99,6% (SD 0,9%)) vergeleken met het oorspronkelijke plan (gemiddeld 96,4% (SD 0,2%)). De PTV dekking van V95 (95% van de dosis bereikt 99% van het doelgebied) werd voor alle fracties gehaald met het OART-plan en slechts voor 8 fracties met het IGRT-plan.

Met betrekking tot de dosis in de OAR’s: er werd een significante dosisverlaging van 4,2% gezien voor de blaas (P < 0,01). De dosis in de darm en het rectum was niet significant verschillend (respectievelijk P 0,7 en 0,09) tussen beide plannen.

Deze uitkomsten tonen aan dat postoperatieve OART haalbaar is voor veel post-operatieve patiënten met endometriumkanker en minstens zo belangrijk, bieden perspectief voor het verkleinen van de ruime marge voor het primaire CTV. Met deze margeverkleining kan de dosis in de OAR’s verder verlaagd worden.

Wat betekenen deze indrukwekkende onderzoeksuitkomsten voor de inzet van OART in MST voor patiënten met een endometriumcarcinoom die postoperatieve radiotherapie ondergaan?

Er loopt nu een literatuuronderzoek naar prostaatkanker patiënten die postoperatieve radiotherapie ondergaan. Als deze studie daar aanleiding toe geeft, zullen we ook voor deze patiëntengroep retrospectief de haalbaarheid en effecten van OART analyseren. Ten aanzien van de post-operatieve endometriumkanker patiënten zijn we zeker voornemens dit jaar OART te implementeren.

Wat is daar volgens jou voor nodig?

De implementatie van OART voor deze groep patiënten vraagt weer om een stukje scholing van onze collega’s want dit betreffen nieuwe doelgebieden en operatiegebieden in plaats van zichtbare organen. We zetten deze scholing in samenwerking met onze technisch geneeskundigen en betrokken artsen op. Bij de klinische implementatie zal vanzelfsprekend alle aandacht uitgaan naar een juiste en volledige bestraling van het doelgebied. Hier zullen we uiteraard te zijner tijd ook onderzoek naar doen.

Zijn jullie hiermee, net als bij de implementatie van OART voor prostaatkanker patiënten in 2020, weer koploper in Nederland?

Buiten Nederland zijn zorgorganisaties ons al voorgegaan maar ik vermoed dat we in Nederland de eerste zijn.

Daarover gesproken, hoe staat het met jullie OART-behandelingen voor niet postoperatieve patiënten? Jullie hebben al enkele records gebroken, waar het het aantal behandelde patiënten en de tijd waarin ze behandeld worden, aangaat.

In MST krijgen alle patiënten die bestraald worden op prostaat, blaas, rectum of cervix standaard online adaptieve radiotherapie aangeboden. Daarnaast behandelen we patiënten met pijnlijke botmetastasen met OART. Door OART is het maken van een planning CT niet nodig en kan de patiënt aansluitend aan het gesprek met de radiotherapeut direct bestraald worden. Wij behandelen op dit moment zo’n 30 tot 40 patiënten per dag middels OART in tijdsloten van (slechts) 20 minuten. Alle prostaat- en blaaskanker (en in de nabije toekomst ook rectumkanker) behandelingen vinden bij ons in een zogenaamde RTT-only workflow plaats: zonder de fysieke aanwezigheid van radiotherapeut-oncologen of een fysicus.

Hoe kan de OART-workflow in jouw onderzoek volgens jou verder geoptimaliseerd worden zonder afbreuk te doen aan de nauwkeurigheid van de behandeling?

Met verdere verbetering van de beeldkwaliteit en de optimalisatie van AI-functionaliteiten kunnen bijvoorbeeld blaas en operatiegebied nog beter onderscheiden en organen nog beter ingetekend worden.

Tenslotte, waar kunnen mensen meer informatie terugvinden over jouw onderzoek en de uitkomsten?

Mijn abstract is door de ESTRO geaccepteerd als “digital poster presentation”. Het abstract komt dus in het abstract boek van de ESTRO te staan, en de poster is daar tezijnertijd te bewonderen.


Note: Neither participants of nor Medisch Spectrum Twente have been compensated for their contribution.

 Irma van DijkHet onderzoek bevindt zich nu in de laatste anderhalf jaar van een in totaal vierjarig traject. Na afloop van deze termijn zullen we op zoek moeten gaan naar nieuwe funding voor verder onderzoek naar de toepasbaarheid op andere doelgebieden.

Wat maakt jullie onderzoeksgroep zo uniek?

Er is wereldwijd geen groep die zo diep en over de volledige breedte de waarde van ademhalingscontrole-technieken in de radiotherapie onderzoekt.

Irma van Dijk, onderzoeker en projectleider afdeling Radiotherapie, Amsterdam UMC

Staat het feit dat de DIBH-techniek al in de klinische praktijk toegepast wordt de brede adoptie van de ademhalingscontrole techniek niet in de weg?

Met ons onderzoek willen we aantonen dat onze techniek betere resultaten geeft. Verder onderzoek moet uitwijzen wat de resultaten per doelgebied zijn: wat zijn de optimale strategieën, hoeveel gerichter kan er met verschillende strategieën bestraald worden? De te minimaliseren marges zullen hierin bepalend zijn.

Het feit dat de ademhalingscontrole door een aantal patiënten als prettiger, minder belastend wordt ervaren, en dat de techniek tegen relatief lage kosten toe te passen is, kunnen de adoptie ook beïnvloeden.

De benodigde beademingsapparatuur is relatief goedkoop en de huidige, voor anesthesie gebruikte exemplaren zouden idealiter nog vereenvoudigd mogen en kunnen worden. Waar gating of tracking niet beschikbaar zijn, is dit een mooie oplossing, en in combinatie met gating en tracking kunnen wij radiotherapie verder optimaliseren.

Voegt het gebruik van een beademingsapparaat geen complexiteit toe en tijd toe aan radiotherapie behandelingen?

De techniek vereist getraind personeel, net als bij de DIBH-techniek, en vooraf -in één trainingssessie- getrainde patiënten. Maar als daaraan voldaan is, valt de toegevoegde complexiteit en tijd alleszins mee. Sterker nog, verder onderzoek zou uit moeten wijzen dat het gebruik van deze techniek zelfs een tijdvoordeel in behandelingen oplevert. De patiënt is op het moment van behandeling immers al getraind in de ademhalingstechniek. Je hoeft niet, zoals nu bij behandelingen, de patiënt tijdens de behandeling in etappes relatief tijdrovende ademcommando’s te geven. Daarnaast voorkom je variatie in de diepte van de opeenvolgende ademinhalingen die bij DIBH kan optreden.

Welke toekomstige onderzoekslijnen zien jullie als meest veelbelovend om de techniek verder te verbeteren en toe te passen?

Na de patiënten met borstkanker willen wij ook het effect van ademhalingscontrole op patiënten met slokdarmkanker onderzoeken. Dit is een doelgebied waar recentelijk door Amsterdam UMC online adaptieve radiotherapie op toegepast wordt. Met deze twee innovaties, online adaptieve radiotherapie én ademhalingscontrole met 60 ademhalingen per minuut, zou je een enorme sprong voorwaarts in de kwaliteit van behandeling voor deze patiënten kunnen maken.

Een in silico studie naar het effect van de 60 ademhalingen per minuut techniek op slokdarm intekeningen laat veelbelovende uitkomsten zien, onder meer op doelgebiedreductie en sparen van OARs.


‘“Er is wereldwijd geen groep die zo diep en over de volledige breedte de waarde van ademhalingscontrole-technieken in de radiotherapie onderzoekt.”

Arjan Bel, hoogleraar klinisch fyscia, afdeling radiotherapie Amsterdam UMC


Hoe zien jullie de rol voor wat betreft de toekomst van beademingsapparatuur evolueren in de context van radiotherapie beeldvorming?
Ademhalingscontrole in het algemeen zal in de toekomst nog meer gaan betekenen voor de CBCT-beeldkwaliteit en MRI’s (pre-treatment imaging)

Hoe brengen jullie de waarde van onderzoek naar het effect van ademhalingscontrole technieken voor o.a. de radiotherapie (inter)nationaal onder de aandacht?

Wij hebben in maart dit jaar het 1e internationale symposium voor Breathing Control for Motion Management georganiseerd. Het symposium trok maar liefst 102 deelnemers.

Naast dit initiatief hebben we samen met andere onderzoeksgroepen op het gebied van ademhalingscontrolestrategieën een internationaal consortium opgericht Breathing Control for RT Consortium (BRIC), met als doel de krachten te bundelen en (de waarde van) onderzoek op dit gebied wereldwijd verder te brengen.

Last but not least, waar kunnen mensen meer informatie over dit onderwerp en de voortgang van jullie onderzoek terugvinden?

Op de website van KWF tref je meer informatie aan over ons onderzoek. Informatie over het symposium en de BRIC (online netwerk) is terug te vinden op: Breath Motion in Radiotherapy.


REFERENTIES:

  1. Van Kesteren, Z., Veldman, J. K., Parkes, M. J., Stevens, M. F., Balasupramaniam, P., Van Den Aardweg, J. G., Van Tienhoven, G., Bel, A., & Van Dijk, I. W. E. M. (2022). Quantifying the reduction of respiratory motion by mechanical ventilation with MRI for radiotherapy. Radiation Oncology, 17(1). https://doi.org/10.1186/s13014-022-02068-5

  2.  Veldman, J. K., Van Kesteren, Z., Gunwhy, E. R., Parkes, M. J., Stevens, M. F., Van Den Aardweg, J. G., Van Tienhoven, G., Bel, A., & Van Dijk, I. W. (2023). Accuracy of abdominal organ motion estimation in radiotherapy using the right hemidiaphragm top as a surrogate during prolonged breath‐holds quantified with MRI. Medical Physics, 50(6), 3299–3310. https://doi.org/10.1002/mp.16403

  3. Veldman, J., Van Kesteren, Z., Gunwhy, E., Parkes, M., Stevens, M., Van Den Aardweg, J., Van Tienhoven, G., Bel, A., & Van Dijk, I. (2023). PO-1874 The right hemidiaphragm top is an accurate tracking surrogate for abdominal organ motion. Radiotherapy And Oncology, 182, S1616–S1617. https://doi.org/10.1016/s0167-8140(23)66789-1

  4. Veldman, J., Van Duren, K., Parkes, M., Stevens, M., Van Schuppen, J., Van Kesteren, Z., Van Den Aardweg, J., Van Tienhoven, G., Bel, A., & Van Dijk, I. (2023). Rapid Mechanical Ventilation Superior to Rapid Jet Ventilation for Diaphragm Motion Reduction in Radiotherapy. International Journal Of Radiation Oncology*Biology*Physics, 117(2), e731. https://doi.org/10.1016/j.ijrobp.2023.06.2251

  5. Parkes, M., Van Dijk, I., Veldman, J., Van Kesteren, Z., Stevens, M., Van Tienhoven, G., Van Den Aardweg, J., Green, S., Clutton-Brock, T., & Bel, A. (2022). PO-1072 Mechanical re-inflation to maintain chest inflation during prolonged breath-holds for radiotherapy. Radiotherapy And Oncology, 170, S907–S908. https://doi.org/10.1016/s0167-8140(22)03036-5

  6. Veldman, J., Van Kesteren, Z., Parkes, M., Stevens, M., Van Schuppen, J., Van Den Aardweg, J., Van Tienhoven, G., Bel, A., & Van Dijk, I. (2023). PO-1894 Ultrasound is preferable to MRI as imaging modality during high frequency mechanical ventilation. Radiotherapy And Oncology, 182, S1639–S1640. https://doi.org/10.1016/s0167-8140(23)66809-4

  7. PO-2378. Non-invasive ventilation can improve time-efficiency of pancreas expiratory gating radiotherapy. J. Veldman, Z. van Kesteren, M. Parkes, M. Stevens, J. van den Aardweg, T. Rosario, E. Versteijne, A. Bel, I. van Dijk. Radiotherapy and Oncology, May 2024. Volume 194, S4328-S4331 (printing in progress).

  8. PO-1620 Dosimetric benefits of regularized breathing in esophageal cancer radiotherapy - an in silico study. T. Weststrate, J.Visser, P. van Rossum, Z. van Kesteren, I. van Dijk, A. Bel. Radiotherapy and Oncology, May 2024. Volume 194, S4282-S4285 (printing in progress).

  9. Invited Presentation-3300. Breath regularisation during stereotactic cardiac radioablation. I. van Dijk, B. Balgobind, E. Dieleman, W. Hoeksema, M. de Jong, Z. van Kesteren, M. Parkes, P. Postema, M. Stevens, J. Veldman1, J. Verhoeff, J. Visser, T. Weststrate, N. van Wieringen, A. Bel. Radiotherapy and Oncology, May 2024. Volume 194, S15-S18 (printing in progress).
 
Note: Neither participants of nor Amsterdam UMC have been compensated for their contribution.











De beoordeling van deze beelden is uitgevoerd door een aantal collega’s. Iedere CBCT scan is uiteindelijk onafhankelijk beoordeeld door vier observers: twee radiotherapeut-oncologen en twee laboranten. Tijdens deze beoordeling waren alle beelden geanonimiseerd en geblindeerd, zodat een observer niet wist naar welk beeld hij/zij keek. Ieder beeld is beoordeeld op zichtbaarheid van specifieke structuren én de beeldkwaliteit in zijn algemeenheid.

Welke uitdagingen kwamen jullie tegen bij het opzetten van deze klinische studie?

Naast het vooraf duidelijk definiëren van scores, bleek het opstellen van de juiste scoringsvraag ook van groot belang. Deze vraag dient zodanig opgesteld te worden dat deze door iedereen op dezelfde wijze wordt geïnterpreteerd, en dat de juiste output uit de studie kan worden onttrokken.

Voor deze studie hebben we een geautomatiseerde workflow ontworpen om de observers maximaal te faciliteren in de scoring. De workflow is dusdanig ingericht dat het beoordelen van de beelden zo min mogelijk tijd kost en de data op een eenduidige manier wordt opgeslagen. In het ontwerpen en testen van de workflow gaat wel het nodige werk zitten.

Hoe werk je samen met andere disciplines, zoals RT oncologen en laboranten, bij het ontwikkelen van onderzoeksprocessen?

Het HyperValue onderzoeksteam is een groep enthousiaste collega’s waarin onder andere laboranten, radiotherapeuten en klinisch fysici zijn vertegenwoordigd. De samenwerking binnen dit team verloopt uiterst prettig en soepel, wellicht ook omdat iedereen vanaf het eerste begin betrokken is bij het opstellen van de studie. Daarnaast proberen we de verschillende successen ook met elkaar te vieren, bijvoorbeeld met een etentje.

Welke uitdagingen kom je tegen bij dit soort multidisciplinaire samenwerkingen?

In dit geval betreft het een studie die overzichtelijk is, relatief snel resultaat oplevert en concrete uitkomsten geeft. Misschien dat dit factoren zijn die ervoor hebben gezorgd dat het makkelijk was om collega’s te betrekken en gezamenlijk naar resultaten toe te werken.

Hoe delen jullie de onderzoeksuitkomsten met het werkveld?

Diverse HyperValue studies zijn al gepubliceerd in wetenschappelijke vakbladen en gepresenteerd tijdens (inter)nationale bijeenkomsten, waaronder de ESTRO conferentie en de Ethos Therapy Userday.

En wat doen jullie zelf met de resultaten? (Hoe) vertalen jullie wetenschappelijke bevindingen naar praktische toepassingen in de kliniek?

Wij gebruiken de resultaten in eerste instantie om eigen processen verder te optimaliseren, of nieuwe werkprocessen te definiëren. Daarnaast geven deze resultaten handvaten om in de toekomst weloverwogen beslissingen te nemen over bijvoorbeeld aanschaf van appratuur of andere investeringen.

Mijn collega Wilko Verbakel, Principal Research Scientist bij Varian, meldde onlangs in een interview in onze nieuwsbrief dat het potentieel van onderzoeksprojecten niet altijd optimaal benut wordt. In de zin dat het percentage onderzoek met een daadwerkelijk klinische relevantie en/of toepassing nog relatief laag ligt. Onderzoeksuitkomsten vinden blijkbaar niet altijd even goed hun weg naar concrete product innovaties en/of optimalisaties. Wat zouden de oorzaken hiervan kunnen zijn en wat is er volgens jou nodig om deze relevantie te laten toenemen?

Een mogelijke oorzaak is dat onderzoeken te specifiek worden ingericht op een individuele situatie, terwijl een meer generieke oplossing voor veel meer instituten winst kan opleveren. Een gezamenlijk onderzoeksproject, bijvoorbeeld een samenwerking tussen diverse afdelingen en/of industriële partners, kan resulteren in een meer generieke oplossing.

Hoe zorg je ervoor dat onderzoek zich niet alleen richt op technologische vooruitgang, maar ook op het welzijn van de patiënt?

Uiteindelijk is onderzoek (bijna) altijd gericht op een verbetering voor de patiënt. In het geval van de HyperValue studie zijn we op zoek naar de toegevoegde waarde van HyperSight CBCT in de klinische praktijk. Op basis van deze resultaten kunnen we in de toekomst bijvoorbeeld weloverwogen en onderbouwd veiligheidsmarges verkleinen, hetgeen resulteert in een lagere bestralingsdosis voor de kritieke organen, waarmee de kans op bijwerkingen voor patiënten gereduceerd wordt. Daarnaast kunnen we, indien tijdens de behandeling een nieuw plan nodig is, de HyperSight CBCT scan gebruiken om een nieuw plan te maken. Hiermee wordt een tussentijdse extra CT scan overbodig. Hopelijk kunnen we dit op korte termijn al realiseren, dat zou een geweldige stap zijn!

REFERENTIES:

  1. Van de Schoot, A. J. A. J. (2016). Optimization of adaptive radiation therapy in cervical cancer: Solutions for photon and proton therapy. [Thesis, fully internal, Universiteit van Amsterdam]. http://hdl.handle.net/11245/1.535981

  2. Kunnen, B., Van de Schoot, A. J. A. J., Fremeijer, K. P., Nicolai-Koornneef, E. M., Harten, K. O., Sluijter, J. H., Sijtsema, N. D., Hoop, E. O., Yaakoubi, A. E., Froklage, F. E., De Vries, K. C., Dirkx, M. L. P., Penninkhof, J. J., & Petit, S. F. (2024). The added value of a new high-performance ring-gantry CBCT imaging system for prostate cancer patients. Radiotherapy And Oncology, 110458. https://doi.org/10.1016/j.radonc.2024.110458

  3. Sijtsema, N. D., Penninkhof, J. J., Van De Schoot, A. J. a. J., Kunnen, B., Sluijter, J. H., Van De Pol, M., Froklage, F. E., Dirkx, M. L. P., & Petit, S. F. (2024). Dose calculation accuracy of a new high-performance ring-gantry CBCT imaging system for prostate and lung cancer patients. Radiotherapy and Oncology, 110596. https://doi.org/10.1016/j.radonc.2024.110596

  4. Sluijter, J. H., Van de Schoot, A. J., Yaakoubi, A. E., De Jong, M., Van Der Knaap - van Dongen, M. S., Kunnen, B., Sijtsema, N. D., Penninkhof, J. J., De Vries, K. C., Petit, S. F., & Dirkx, M. L. (2024). Evaluation of artificial intelligence-based autosegmentation for a high-performance cone-beam computed tomography imaging system in the pelvic region. Physics And Imaging in Radiation Oncology, 100687. https://doi.org/10.1016/j.phro.2024.100687

Note: Neither participants of nor Erasmus MC have been compensated for their contribution.

Breathing Control for Motion Management in Radiotherapy and Imaging

Bewegingen van organen door ademhaling vormen een uitdaging bij radiotherapie, omdat deze bewegingen de precisie van de bestraling beïnvloeden. Met ademhalingsbeheersing kan de beweging van tumoren beter worden voorspeld. Dit maakt een nauwkeurigere bestraling met minder bijwerkingen mogelijk. De potentiële winst van innovaties in gecontroleerde ademhalingstechnieken is dan ook groot.

Naast technische oplossingen zoals tracking en gating, krijgt niet-invasieve ademhalingscontrole met behulp van beademingsapparaten de laatste jaren meer en meer aandacht. In maart dit jaar vond bij Amsterdam UMC in Nederland het eerste internationale symposium over ademhalingsbeheersing in radiotherapie en beeldvorming plaats: Breathing Control for Motion Management in Radiotherapy and Imaging.

Wij spreken met 2 van de 4 initiators van dit congres, Irma van Dijk, onderzoeker en projectleider en Arjan Bel, hoogleraar klinische fysica, beide van de afdeling radiotherapie Amsterdam UMC.

Kunnen jullie iets meer vertellen over de techniek van gecontroleerde ademhaling met beademingsapparaten en jullie kennismaking met de grondlegger, de Britse fysioloog Michael Parkes?

Het verhaal begon in 2012/2013 toen we ons bezig hielden met de bestraling van pancreas (alvleesklier) tumoren. Het doelgebied bevindt zich hierbij in de bovenbuik, net onder het middenrif, en de pancreas beweegt op en neer met de ademhaling. Het doel is dus om die beweging en de marges rondom de tumor of het doelgebied te minimaliseren zodat er zo min mogelijk gezond weefsel bestraald hoeft te worden.

De meest voor de hand liggende oplossing hierin is om de adem in te laten houden. Maar dan loop je tegen twee uitdagingen aan. De eerste uitdaging betreft de duur van het vasthouden van de adem: het is voor de meeste mensen een uitdaging om de adem lang genoeg, gedurende 25 à 30 seconden, vast te houden. De tweede uitdaging gaat de ademhaling zelf aan. Wat gebeurt er tijdens het vasthouden van de adem? Bewegen tumor en organen écht niet?

We kwamen toen in contact met Michael Parkes, die destijds in Birmingham, op vrij fundamenteel niveau, onderzoek verrichtte naar ademhalingsfysiologie. Hij had een oplossing gevonden om mensen veel langer hun adem vast te laten houden. Vóór het vasthouden van de adem, liet hij hen een hoger zuurstofgehalte (60% in plaats van de gebruikelijke 21%) inademen. Het kooldioxidegehalte in de longen is in deze hypocapnische situatie zo laag dat men geen noodzaak voelt om te gaan ademen.

Deze methode gaf spectaculaire resultaten: het lukte mensen hierdoor langer dan 5 minuten en sommigen zelfs meer dan 10 minuten hun adem vast te houden.

Hoe zijn jullie zelf met deze bevindingen aan de slag gegaan?

We wilden onderzoeken welke ademhalingsstrategieën gebruikt kunnen worden bij radiotherapie. Met welke technieken blijven de organen (en tumor) tijdens radiotherapie voldoende stil liggen?

In ons onderzoek zijn daarbij twee ademhalingscontrole strategieën onder de loep genomen, beide met een verhoogd zuurstofgehalte (60%). De eerste betreft het langdurig vasthouden van de adem en de tweede een techniek waarbij men wordt beademd met een variabel aantal ademhalingen per minuut. Bij deze laatste techniek ontspant de persoon zich en laat zich beademen in het ritme van het apparaat. In eerste instantie pasten we 30, daarna 45 en uiteindelijk 60 ademhalingen per minuut toe. De onderzoeksresultaten zijn vergeleken met vrije ademhaling en Deep Inspiration Breath Hold (DIBH), de twee op dit moment gebruikte klinische methoden in de radiotherapie.

Het eerste deel van het onderzoek werd uitgevoerd met 24 gezonde vrijwilligers, die 2 trainings- en 2 MRI-sessies ondergingen.

Arjan BelArjan Bel, hoogleraar klinische fysica, afdeling radiotherapie Amsterdam UMC

Wat wezen de onderzoeksresultaten uit?

De studie wees uit dat de techniek van het langdurig vasthouden van de adem op dit moment niet het meest geschikt lijkt voor gebruik in radiotherapie.

Een pilot onderzoek toonde al aan dat tijdens het langdurig vasthouden van de adem, het middenrif (diafragma) langzaam en geleidelijk omhoog beweegt. Dit is een gevolg van het feit dat er gasuitwisseling plaatsvindt met het bloed en de hoeveelheid uitgaande zuurstof groter is dan de hoeveelheid inkomende CO2 waardoor het longvolume kleiner wordt.

Er is toen onderzocht of deze beweging, door een zogenaamde ‘compensated prolonged breath holding’ (de compensatie voor het kleiner worden van de longen tijdens de bloedgasuitwisseling) verminderd kon worden. Tijdens compensated prolonged breath holding namen de proefpersonen, elke halve minuut een luchtteugje. Het onderzoek wees uit dat deze ‘zip of air’ een hick-up geeft van het middenrif waarmee je weer een beweging veroorzaakt die in de radiotherapie niet wenselijk is.

Deze ademhalingsstrategie is dus voor de patiënten die nu in het onderzoek betrokken worden achterwege gelaten, maar initieerde wel een hele tak van verder onderzoek naar methodes zoals de regularisatie van ademhaling met kleinere ademhalingsamplitudes.

Naar aanleiding van deze uitkomsten is Michael Parkes met een Marie Curie grant door het Amsterdam UMC als gastonderzoeker aangesteld. Hij startte in 2020, precies op het moment dat de lockdown in Nederland van kracht ging. Een groot gedeelte van de (wereldwijde) onderzoeken kwam vanuit veiligheids- en hygiëne overwegingen toen stil te liggen maar het onderzoek in het Amsterdam UMC kreeg groen licht en ontving in hetzelfde jaar nog een belangrijke onderzoeksgrant van KWF.

Wat concludeerden jullie over de toepassing van de andere ademhalingscontrole techniek voor de radiotherapie?

De 60 ademhalingen per minuut-techniek bleek wel effectief voor gebruik in de radiotherapie. Eerst pasten we 30, daarna 45 en uiteindelijk 60 ademhalingen per minuut toe, waarbij het zuurstofniveau verhoogd was naar 60%.

Ons onderzoek wees uit dat de proefpersonen de hoogste frequentie van 60 oppervlakkige en regelmatige ademhalingen per minuut een kwartier of langer konden volhouden. Met deze techniek is het volume waarmee men ademt kleiner waardoor de beweging ten opzichte van vrije ademhaling kleiner wordt met als resultaat dat een kleiner volume bestraald kan worden. Dit maakt deze methode geschikt voor radiotherapie.

Bijkomend voordeel is dat de beademing een druk geeft die de organen in de borstholte in de juiste positie duwt. Het manipuleert in zekere zin dus ook de anatomie.

Het onderzoek toont aan dat deze techniek de precisie en effectiviteit van radiotherapie behandelingen potentieel kan verbeteren. De techniek maakt de ademhaling regelmatig, oppervlakkig en voorspelbaar, en vermindert de variabiliteit van herhaaldelijke DIBH’s. Met het reguleren van de ademhaling kunnen Organs at Risk (OAR), zoals hart en longweefsel bij borst- en longbehandelingen optimaal gespaard worden. De techniek is ook potentieel voordelig bij bestraling van de lever, en bij cardiale radioablatie. De ademhalingscontrole vereist –met de vermindering van de beweging– namelijk minder grote bestralingsmarges.

Naast het potentiële voordelige effect op de behandelingen zelf verbetert de techniek ook de CBCT-beeldkwaliteit bij long- en abdominale behandelingen.

In welke fase bevindt het onderzoek zich op dit moment?

De studie is nu uitgebreid naar patiënten met borstkanker. Op dit moment worden 18 patiënten met linkszijdige borstkanker in het onderzoek geïncludeerd. We streven ernaar meer patiënten (nog 48, met andere tumorindicaties) te includeren. De 18 bij het onderzoek betrokken patiënten is wel een representatief aantal om aan te tonen dat de ademhalingstechniek van 60 ademhalingen per minuut de gewenste maximale afstand tussen het hart en de thoraxwand creëert bij borstbestralingen.




HyperValue Research at Erasmus MC Kanker Instituut

Een interview mett Stijn van de Schoot, Klinisch Fysicus Radiotherapie bij Erasmus MC Kanker Instituut over de door hun uitgevoerde HyperValue studies.

Stijn, kun je iets meer vertellen over jouw achtergrond en functie bij Erasmus MC Kanker Instituut?

Tijdens mijn studie Biomedische Technologie aan de Technische Universiteit Eindhoven ben ik in aanraking gekomen met het werkveld Radiotherapie. Na mijn studie ben ik in dit werkveld gestart met een promotieonderzoek op de afdeling Radiotherapie van het voormalige Academisch Medisch Centrum (huidige Amsterdam UMC). Dit heeft geresulteerd in mijn thesis getiteld Optimization of adaptive radiation therapy in cervical cancer – solutions for photon and proton therapy [1]. Aansluitend heb ik twee jaar op de afdeling Radiotherapie van het Antoni van Leeuwenhoek gewerkt, waar ik mij richtte op innovatie en implementatie van treatment planning en online plan adaptatie strategieën bij MRI-gestuurde adaptieve radiotherapie.

In 2018 ben ik gestart met mijn opleiding tot Klinisch Fysicus in het Amsterdam UMC en sinds juni 2022 ben ik werkzaam als Klinisch Fysicus Radiotherapie in het Erasmus MC. In mijn huidige rol ligt de focus op klinische werkzaamheden, maar daarnaast heb ik ook tijd en ruimte voor (deelname aan) onderzoeksprojecten zoals de HyperValue studie.

Kun je iets meer vertellen over (de achtergrond van) de HyperValue studie?

De aankoop van HyperSight CBCT imaging, de recent door Varian op de markt gebrachte beeldvormingsoplossing, vormde de aanleiding voor het opzetten van de HyperValue studie.

Het doel van deze studie is het bepalen van de toegevoegde waarde van HyperSight CBCT imaging in de klinische praktijk. Een belangrijk en meest voor de hand liggend aspect van de toegevoegde waarde zit m.i. in mogelijke verbetering van beeldkwaliteit [2]. Daarnaast biedt het ook nieuwe mogelijkheden om (werk)processen verder te optimaliseren, zoals nauwkeurige dosisberekening op CBCT in het bekkengebied [3] en efficiëntere adaptieve behandelprocessen, onder andere op basis van het toegenomen vertrouwen in structuur definitie op CBCT [4]. Verder willen we achterhalen in hoeverre de winst op deze verschillende aspecten zich verhoudt tot de investering, met andere woorden een evaluatie naar de kosteneffectiviteit van HyperSight CBCT.

Stijn van de Schoot Stijn van de Schoot, klinisch fysicus radiotherapie Erasmus MC

Onlangs zijn de uitkomsten gepubliceerd van de door jullie uitgevoerde klinische studie [2] naar de toegevoegde waarde van HyperSight CBCT, voor de zichtbaarheid van organen in het mannelijk bekkengebied, specifiek bij prostaatkankerpatiënten.

Het onderzoek wijst uit dat het systeem een aanzienlijke verbetering in beeldkwaliteit biedt ten opzichte van het conventionele CBCT-systeem, waarbij orgaan zichtbaarheid op HyperSight CBCT vergelijkbaar is met zichtbaarheid op CT.

De belangrijkste bevindingen waren:

  1. Verbeterde orgaanzichtbaarheid: HyperSight CBCT leverde significant betere zichtbaarheid van de prostaat, blaas, endeldarm en zaadblaasjes in vergelijking met conventionele CBCT. De gemiddelde zichtbaarheidsscore steeg van 3,1 naar 4,5 op een schaal van 1 tot 5.

  2. Geschiktheid voor adaptieve radiotherapie: 99% van de HyperSight CBCT scans werd geschikt bevonden voor gebruik in een online adaptieve radiotherapie workflow, vergeleken met slechts 25-83% van de conventionele CBCT scans.

  3. Verminderde annotatiebehoefte: Het aantal CBCT slices waarop een orgaan moeilijk te onderscheiden is (aantal geannoteerde CBCT slices) verminderde aanzienlijk, van een gemiddeld aantal van 4,5 naar 1,1 CBCT slices.

Aan welke criteria is het onderzoek onderworpen, in termen van bijvoorbeeld representativiteit, en welke onderzoeksopzet is er in deze studie gebruikt?

HyperSight CBCT is onder andere geïnstalleerd op één van de Ethos toestellen op locatie Dordrecht, met als resultaat twee uitwisselbare Ethos toestellen naast elkaar waarvan één uitgerust met HyperSight CBCT. Dit gaf ons de mogelijkheid om patiënten afwisselend op deze toestellen te behandelen en tegelijkertijd waardevolle klinische CBCT data te verzamelen, zonder de kwaliteit van de behandeling te beïnvloeden noch aanvullende beeldvorming uit te voeren voor het verkrijgen van deze waardevolle data.

Bij de start van deze studie zijn 20 prostaatkanker patiënten geïncludeerd. Deze patiënten ondergingen een behandeling in Dordrecht en gingen akkoord met het gebruik van de klinische data voor onderzoek. Om representatieve conclusies te kunnen trekken hebben we in dit onderzoek 6 CBCT scans (3 HyperSight CBCT, 3 conventionele CBCT) per patiënt geïncludeerd, hetgeen resulteerde in 120 CBCT scans (=20 patiënten x 6 CBCT)